ARC1: Uitwerken sporen en structuren

  • Code

    L.28547

  • Studiebelastingsuren

    140

  • Taal

    nl-NL

  • Kwartiel van uitvoering

    2

Tijdens dit toepassingsblok leren de studenten groepsgewijs de basis van het uitwerken van opgravingsgegevens. Hierbij laten ze zien dat ze snappen wat een (bachelor)archeoloog met sporen, structuren, vullingen en complexen kan doen en hoe je die opgravingsgegevens zou kunnen interpreteren. Hierbij oefent de student de digitale vaardigheden die hiervoor nodig zijn. Hij/zij bouwt daarnaast verder aan rapportagevaardigheden, en leert kritisch kijken naar de rapportages van zichzelf en van anderen. De resultaten van het onderzoek worden daarnaast mondeling gepresenteerd.  
De vraag die hierbij centraal staat is: Hoe worden sporen, structuren en complexen correct uitgewerkt? Daarbij hoort een aantal deelvragen, die aangeven waar de student bij dit toepassingsblok mee bezig gaat.  

Competenties

  • BBT competentie(s) zie Blackboard

Leerdoelen

  1. De student kan handmatig en digitaal grondsporen en profielen tekenen op schaal (binnen het meetsysteem) en weet welke tekensymbolen in de KNA zijn voorgeschreven voor zowel vlaktekening als profieltekening.
  2. De student kan analoge veldtekeningen correct georefereren en op een juiste manier vectoriseren.
  3. De student kan in een databaseprogramma query’s opstellen die relevant zijn voor het dateren van archeologische sporen.
  4. De student kan in Excel eenvoudige grafieken maken, die relevant zijn voor de onderbouwing in de deelrapportage.
  5. De student kan een koppeling maken tussen tabellen in een database en een GIS.
  6. De student kan in GIS heldere, KNA-conforme thematische kaarten maken van opgravingsresultaten en de relatie opgegraven sporen - fysiek landschap.
  7. De student kan op basis van opgravingsdata (vlak-spoor-vulling, daarna spoor-structuur-complex) een kritische interpretatie geven aan opgegraven sporen, alsook de relatie tussen de aangetroffen sporen en het natuurlijke landschap.
  8. De student kan een heldere mondelinge presentatie geven over de resultaten en conclusies van de deelrapportage en deze ook goed verdedigen.
  9. De student kan kritisch nadenken en vragen stellen over methode, resultaten en conclusies van een andere groep.
  10. De student is zich bewust van het groepsproces en de eigen rol daarin. 
  11. De student beheerst de basiskennis en -vaardigheden voor Access en kan dit aantonen met een (Microsoft) certificaat.

Werkvorm