ARC1: Sporen en structuren

  • Code

    L.28546

  • Studiebelastingsuren

    140

  • Taal

    nl-NL

  • Kwartiel van uitvoering

    2

In het eerste kwartiel is er vooral ingegaan op de vondsten. Met alleen een vondst kan echter nog niet een volledig verhaal worden verteld. Er is meer informatie nodig om een completer beeld te krijgen van de opgraving. Daarom wordt in deze module aandacht besteed aan de context: de sporen en structuren. Elke periode kent haar eigen specifieke sporen en structuren en tijdens deze module wordt geleerd om globaal de meest voorkomende sporen en structuren die in Nederland voorkomen te herkennen. Er wordt daarnaast ingegaan op het vormingsproces en de post depositionele processen die van invloed zijn op sporen en structuren. Daarnaast wordt geleerd hoe de archeologische sporen en structuren tijdens opgravingen in Nederland worden aangetroffen, opgeraven en gedocumenteerd.

Competenties

  • BBT competentie(s) zie Blackboard

Leerdoelen

  1. De student weet welke plek archeologisch veldonderzoek heeft in de AMZ-cyclus en kan de doelstelling daarvan toelichten.
  2. De student weet globaal welke archeologische sporen en structuren  kunnen worden aangetroffen in de Nederlandse archeologie.
  3. De student heeft kennis van verschillende opgravingstechnieken op landbodems en waterbodems  en kan beargumenteren welke past bij een bepaalde locatie, type vindplaats of datering.
  4. De student kan uitleggen wat sporen, vullingen, structuren en vindplaatsen zijn en kan de samenhang met het landschap toelichten.
  5. De student weet hoe sporen en structuren in het Nederlandse archeologische werkveld worden opgegraven en gedocumenteerd.
  6. De student is bekend met post-depositionele en tafonomische processen en kan helder uitleggen hoe die invloed hebben op de conservering van archeologische sporen en artefacten.
  7. De student weet hoe sporen en structuren op basis van vondstmateriaal en natuurwetenschappelijke methoden worden gedateerd.
  8. De student heeft basale kennis van de verschillende digitale en analoge methoden die in de huidige archeologie vaak worden gebruikt om sporen te documenteren en kan uitleggen welke voor- en nadelen die ten opzichte van elkaar hebben.
  9. De student weet welke natuurwetenschappelijke methoden  beschikbaar zijn om archeologische onderzoeksvragen te beantwoorden.

Werkvorm