Loonbelasting en sociaal-arbeidsrecht 2.3

  • Code

    T.24171

  • Aantal ECTS credits

    3

Zie Blackboard

Toetsvorm Schriftelijk/Written/Klausur (S)

Toetscriteria

  1. De student kan aan de hand van een casus, onder verwijzing naar wetsartikelen, uitleggen waarom er wel/geen sprake is van:
    - Werknemer
    - Dienstbetrekking
    - Fictieve dienstbetrekking
    - Inhoudingsplichtige
    - Loon
    - Loon voor de Loonbelasting (belastbaar loon)
    - Nettoloon
    - Zakelijk salaris dga/fictief loon
    - Loon in natura
    - Auto van de zaak
    - Nihilwaardering
    - Vrijgesteld loon
    - Aanspraken
    - Hoofdregel/omkeerregel
    - Eindheffing
    - Werkkostenregeling
    - Vaste vergoedingen
    - Tarief/tabellen
    - Heffingskortingen
    - Voorheffing
    - Wijze van heffing
    - Pensioen
    - Administratieve verplichtingen
    - Naheffing
  2. De student kan aan de hand van een casus, onder verwijzing naar wetsartikelen, bepalen hoeveel loonbelasting verschuldigd is, hoeveel het nettoloon bedraagt en wat de loonkosten voor de werkgever zijn.
  3. De student kan de verplichtingen die voor partijen uit een a.o. voortvloeien opsommen.
  4. De student kan bepalen of er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.
  5. De student kan de rechtspositie van de minderjarige werknemer bepalen.
  6. De student kan uitleggen waarom er wel/geen sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen proeftijd of concurrentiebeding.
  7. De student kan bepalen of er sprake is van een a.o. voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
  8. De student kan bepalen of er sprake is van een rechtsgeldig ontslag.
  9. De student kan de voorwaarden voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet opsommen.
  10. De student kan bepalen of een ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
  11. De student kan bepalen of een a.o. rechtsgeldig is opgezegd.
  12. De student kan opnoemen wat de wettelijke vereisten voor ontbinding van een a.o. zijn.
  13. De student kan de kantonrechterformule toepassen.
  14. De student moet kunnen benoemen welke verplichtingen op de werkgever rusten in geval van ziekte van de werknemer.
  15. De student kan opnoemen welke 2 soorten sociale verzekeringen het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid kent en kan van beide varianten een voorbeeld geven.
  16. De student kan een functie opnoemen van de sociale voorzieningen in het kader van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. De student kan een voorbeeld geven van een sociale voorziening.
  17. De student kan de wettelijke vereisten voor een WW, ZW en WIA-uitkering opsommen.
  18. De student kan bepalen of er in de gegeven casus aanspraak gemaakt kan worden op een WW, ZW of WIA-uitkering en zo ja, wat de duur en/of hoogte van deze uitkering is.
  19. De student kan benoemen welke organisatie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de sociale verzekering.
  20. De student kan een casus op het gebied van sociaal recht / arbeidsrecht oplossen.