• Code

    T.54187

  • Aantal ECTS credits

    3

Zie Blackboard

Toetsvorm Schriftelijk/Written/Klausur (S)

Toetscriteria

  1. De student kan alle ondernemingsvormen en hun specifieke eigenschappen benoemen.
  2. De student kan vaststellen van welke ondernemingsvorm sprake is.
  3. De student kan de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende ondernemingsvormen opsommen.
  4. De student weet wat de administratieverplichting voor een onderneming inhoudt en kent de wettelijke regeling van de jaarrekening en het jaarverslag.
  5. De student kent de vereisten ten aanzien van de handelsnaam en de inschrijving in het handelsregister
  6. De student kan de oprichtingseisen voor de verschillende personenvennootschappen noemen.
  7. De student kan bepalen hoe winst en verlies verdeeld moet worden bij personen-vennootschappen.
  8. De student kan de oprichtingseisen voor de N.V. en B.V. noemen.
  9. De student kent alle organen van een N.V. en B.V. en weet wat de bevoegdheden van de verschillende organen zijn.
  10. De student weet wanneer een OR verplicht is en wat de taken en bevoegdheden van een OR zijn.
  11. De student kan bepalen welke rechtsvorm het beste bij een onderneming past.
  12. De student kan aangeven welke soorten aandelenkapitaal worden onderscheiden.
  13. De student kan uitleggen hoe de aansprakelijkheid voor schulden van de verschillende personenvennootschappen en de kapitaalvennootschappen eruit ziet.
  14. De student kent de wettelijke kapitaalvereisten voor de NV en de BV.
  15. De student weet hoe een aandelenoverdracht dient plaats te vinden, inclusief de blokkeringsregeling bij B.V.’s.
  16. De student kent de bevoegdheden van een vennootschap in oprichting (i.o.).
  17. De student kent de vereisten voor een structuurregime en weet wat voor veranderingen dit voor een vennootschap met zich meebrengt.
  18. De student weet hoe een faillissement, een surseance van betaling en een schuldsaneringsregeling kan worden aangevraagd, welke partijen dit kunnen doen en wanneer de aanvraag wordt toe- of afgewezen.
  19. De student kan de fasen van een faillissement beschrijven en vaststellen in welke fase een faillissement zich bevindt.
  20. De student kan bepalen welke positie schuldeisers in een faillissement innemen.
  21. De student kan de faillissementspauliana herkennen en toepassen.
  22. De student kent de rechtsmiddelen in faillissement.
  23. De student kent de verschillende partijen die bij faillissement, surseance van betaling en schuldsaneringregeling betrokken zijn (rechter-commissaris, curator, failliet en schuldeisers) en kent hun bevoegdheden.
  24. De student weet op welke wijzen een faillissement kan eindigen en kent de gevolgen voor de (schuldeisers van de) failliet.