- Code
T.51196
- Aantal ECTS credits
5
zie blackboard
Toetsvorm | Werkstuk/Report/Bericht (W) |
---|
Toetscriteria
- De student is bekend met de meest voorkomende monstertypen in het archeologisch werkveld (zie Ervynck et al. 2015).
- De student kent de voorwaarden voor documentatie, behandeling, opslag en transport van de verschillende monstertypen.
- De student kent de technieken voor monstername van de verschillende monstertypen.
- De student kan op basis van veldkenmerken vaststellen of een context geschikt is voor de verschillende monstertypen.
- De student kan op basis van een archeologische vraagstelling een beredeneerde keuze maken voor een geschikte monstertype.
- De student kan botmateriaal, zaden en pollen en op een basaal niveau analyseren.
- De student kan de analyseresultaten van verschillende monstertypen toepassen op de reconstructie van paleomilieus uit het verleden.
- De student kent de verschillende theorieën over de klimaatontwikkeling in relatie tot de bewoningsgeschiedenis van Nederland in het Holoceen.