ARC2: Ecologische Archeologie

  • Code

    L.25077

  • Studiebelastingsuren

    140

  • Taal

    nl-NL

  • Kwartiel van uitvoering

    4

De module ecologische archeologie richt zich op studenten die meer willen weten over de wijze waarop monsters worden genomen en verwerkt ten behoeve het reconstrueren van de natuurlijke leefomgeving en de voedseleconomie. Daarnaast wordt in de module aandacht besteed aan de rol van specialistisch archeologisch onderzoek in het klimaatdebat. De monstername in het veld staat in deze module centraal. Daarbij is het van belang dat je weet wat de specialist met de door jou verzamelde informatie doet. Om die reden zijn in deze module verschillende practica opgenomen waarin je kennismaakt met zes veel voorkomende monsteranalyses, pollenanalyse, macrobotanische analyse, analyse van zoƶlogisch materiaal, ouderdomsanalyse, micromorfologie en dendrochronologie. In deze practica ga je aan de slag met materialen uit het archeologisch werkveld. Aansluitend aan het practicum krijg je opdrachten waaraan je op school kunt werken. De opdrachten zijn oplopend in complexiteit en omvang. De samengevoegde uitgewerkte opdrachten vormen jouw portfolio waarop je uiteindelijk wordt beoordeeld.  

Competenties

  • BBT n.v.t.

Leerdoelen

  1. De student is bekend met de meest voorkomende monstertypen in het archeologisch werkveld (zie Ervynck et al. 2015).
  2. De student kent de voorwaarden voor documentatie, behandeling, opslag en transport van de verschillende monstertypen.
  3. De student kent de technieken voor monstername van de verschillende monstertypen.
  4. De student kan op basis van veldkenmerken vaststellen of een context geschikt is voor de verschillende monstertypen.
  5. De student kan op basis van een archeologische vraagstelling een beredeneerde keuze maken voor een geschikte monstertype.
  6. De student kan botmateriaal, zaden en pollen en op een basaal niveau analyseren. 
  7. De student kan de analyseresultaten van verschillende monstertypen toepassen op de reconstructie van  paleomilieus uit het verleden.
  8. De student kent de verschillende theorieĆ«n over de klimaatontwikkeling in relatie tot de bewoningsgeschiedenis van Nederland in het Holoceen. 

Werkvorm