ARC1: Erfgoed in het landschap

  • Code

    L.28550

  • Studiebelastingsuren

    140

  • Taal

    nl-NL

  • Kwartiel van uitvoering

    3

Om de locatie van bewoning in het verleden te kennen en te begrijpen is het essentieel om kennis te hebben van de verschillende landschappen van Nederland. Hoe zijn deze ontstaan?, Welke eigenschappen ze hebben? en Hoe ze zijn veranderd, al dan niet onder invloed van de mens? 

Deze kennis en inzicht over bewoning en gebruik van landschappen worden gebruikt om goed erfgoedbeleid te maken en uit te voeren op het gebied van erfgoed. Veelal wordt hierbij gebruik gemaakt van kaarten. Op basis van landschappelijke, archeologische en cultuurhistorische gegevens worden archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Deze vormen de basis van het archeologiebeleid. Deze worden vervolgens door gemeenten verwerkt in bestemmingsplannen.

In deze module wordt geleerd hoe dergelijke kaarten zijn opgesteld en hoe deze moeten worden gebruikt. Dit wordt gedaan aan de hand van voorbeelden uit vier verschillende gemeenten die elk een eigen type landschap hebben (rivierklei, dekzand, zeeklei, veen). 

Competenties

  • BBT competentie(s) zie Blackboard

Leerdoelen

  1. De student kent de verschillende stappen in de AMZ-cyclus en kan deze toepassen op een praktijkvoorbeeld.
  2. De student kan informatie van verschillende landschappelijke en archeologische (cartografische) bronnen herkennen, interpreteren en aan elkaar relateren.
  3. De student kan beschrijven welke fysisch geografische en bodemkundige processen een rol spelen bij de vorming van het Nederlandse landschap.
  4. De student kan in hoofdlijnen de opbouw van het Nederlandse landschap beschrijven en uitleggen. 
  5. De student kan beschrijven welke locatiekeuzefactoren voor menselijke activiteiten in het verleden van belang zijn geweest.
  6. De student kan uitleggen welke plek archeologie binnen de Ruimtelijke Ordening en de wet- en regelgeving in Nederland inneemt.
  7. De student weet in welke maatschappelijke en bestuurlijke context het werk moet worden uitgevoerd.

Werkvorm